De prediker

Wat is een prediker? Wat is zijn taak?
De prediker heeft tot taak als dienstknecht van Christus de gemeente als een reine maagd voor Christus te stellen.
Om effectief te kunnen zijn, moet de prediker het daarbij opnemen tegen de gezamenlijke zondelast van de gemeente. Dat zijn alle overtredingen van de 10 Woorden – de 10 geboden – in de dagelijkse wandel van de leden.
Hij dient de gemeente daarvan te reinigen door middel van het evangelie van God, dat de kracht Gods daartoe is. [Romeinen 1:16; Efeze 5:26: “om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord”].
Hij dient daarom zelf te staan in de kracht van het evangelie. Die kracht is Christus in hem.
Hij dient haar aan Christus te hechten: 2 Korinthe 11:2 “Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan een man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen.”
Hij dient tot de diepten van het mensenhart te kunnen doordringen om daar de duisternis te verdrijven door het Licht van Christus in hen te planten: Jeremia 1:10; 31:28 en hen te bewegen zich blijvend innerlijk met Christus te vereenzelvigen. En er op toe te zien dat dat gebeurt. [Johannes 17:12 “Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd.”]
Dat vereist een voortdurende innerlijke strijd van de prediker, waakzaam blijven, de overhand houden, “in het geloof blijven”[ 2 Timotheus 4:7].
Staan door Christus betekent:
1. In de eerste plaats: Zelf, door Hem, alle grove zonden – zonden tot de dood – overwonnen te hebben. 1 Joh 2:13 en staande te blijven, 1 Korinthe 15:58.
2. Staan in Zijn Liefde – Joh. 13:34 “Een nieuw gebod geef Ik u, dat jullie elkaar liefhebben zoals Ik u heb liefgehad”, 2 Korinthe 5:14 “Want de liefde van Christus dringt ons”.
3. De Waarheid, het doel van het evangelie verstaan.
4. Van daaruit: de gemeente op het hart dragen – in de liefde van Christus dragen.
5. Dat betekent wandelen in nederigheid, ootmoed. Filippenzen 2:3.
6. Van daaruit de moed hebben alle zonde en ongerechtigheid aan te spreken, Galaten 6:1.

Dit bericht is geplaatst in Artikelen AGH. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *